zondag 20 maart 2011

De 20e reisden we door een zeer bergachtige streek, en langs steile en zeer moeilijke wegen. Het is een des te aangenamer verrassing voor de reiziger, om op deze vermoeiende tocht vertoefhuizen te vinden, vanwaar de zowel lieve als mooie dienstmeisjes komen toestellen om hem bronwater, thee en andere verversingen aan te bieden, en hem uit te nodigen, enige ogenblikken bij hun uit te rusten. Wij bleven bovenop de berg in een van de theehuizen, Sintsjaya [Shin chaya] genaamd, waar ons hetzelfde voorrecht als andere reizigers te beurt viel, en wij moesten met onze Japanse vrienden instemmen, dat de roem van de schone sekse in dit oord terecht is. We hadden reden genoeg om aan die meisjes, zoals altijd, ook te vereren met een ringetje, haarpennetje of een andere kleinigheid tot een aandenken. Het is op deze plaats, dat men het eerste uitzicht heeft op de vermaarde Foezjieberg [Fuji] die zijn witte kruin boven de andere uitsteekt en dezelfde in de wolken verliest.
De volgende vertoefplaats was te Kamija [Kanaya] en net op de middag kwamen wij voor de rivier Ojegawa [Ōigawa]. Het bed van de rivier was ruim een vierde mijl breed, maar de snelstromende rivier zelf slechts omtrent 50 voet, en de bodem is met de zware ongelijke stenen bedekt, die het 300 doorwaden moeilijk en gevaarlijk maken. De norimonds werden op draagbaren met lange bomen gebonden, en elk op die wijze door 12 of 16 mensen overgedragen.


Schetstekening van noromonodraagbaar en verschillende dragers.

Andere zaten op de schouders van de dragers. Het water kwam de dragers tot omtrent de borst, en zij werden met alle kracht door hun metgezellen ondersteund en tegengehouden, om te beletten dat de stroom hen van de doorwaadbare plaats deed afwijken. Deze lieden ontvangen voor hun moeilijke arbeid een hoog loon, maar niet in vergelijking van de gevaren en ongemakken die zij moeten doorstaan. Ze moeten zelfs in de felste koude te allen tijden klaar staan om zich tegen de bepaalde prijzen voor het werk te laten gebruiken. Met hoog water en zeer slecht weer worden de reizigers door seinen van de tegenovergestelde oever verwittigd, dat de rivier niet waadbaar is, en menigmaal is de overtocht dan dagen achtereen gestremd.
Wij kwamen reeds vroeg in Sumada [Shimada], waar wij bericht ontvingen, dat wij in de plaats van onze bestemming, Foezjie Jeda [Fujieda], niet konden overnachten, hetgeen veroorzaakt werd door een brand die ongeveer 300 huizen in de as had gelegd.

Geen opmerkingen: