maandag 21 februari 2011


Op sleeptouw naar de Papenberg aan de ingang van de Baai van Nagasaki.

Op de 20e van de negende maand moeten de schepen, volgens een keizerlijk bevel, naar de buitenreede of de Papenberg vertrekken, en het is een zonderling, dat dit nog nimmer gemist heeft, hoe moeilijk het ook dikwijls door weer en wind geweest is om de schepen van de stad te brengen. Zij krijgen dan het kruit en de kleine munitie terug, en het eerst aangekomen schip geeft 's morgens en 's avonds het gewone wachtschot. Gewoonlijk krijgt men kort voor het vertrek op het eiland en aan boord van de schepen een bezoek van de aftredende en aankomende gouverneur, die elkaar in deze maand vervangen. De voorbereidselen en de plichtplegingen bij dergelijke gelegenheden zijn niet gering: de straten en gebouwen worden schoongemaakt, en de grond met een pad van wit zand bestrooid. De huizen moeten gesloten blijven, en niemand mag zich op straat begeven. De genoemde heren worden bij het opperhoofd onthaald, en brengen een geduchte stoet van gevolg mee. Bij dergelijke gelegenheden moet men zich troosten, om het Japans compliment op de mat af te leggen, en zolang men hen verwelkomt of hen de afscheidsgroet geeft, op de grond te zitten, op dezelfde manier als de Japanners dat gewend zijn.
Hoewel deze manier ook verschilt van het Europese gebruik, zou het van vreemdelingen, vooral in hun eigen land, en in het zeldzame geval dat zij met ons spreken, teveel gevergd zijn, indien men verlangde, dat zij zich geheel en al, in het bijzonder in hun zeden en gewoonten, naar onze gebruiken zou schikken; dit zou zelfs met hun inrichting onmogelijk zijn. Indien men daarentegen voor een Japanner, die zich op de grond zet, een Europese buiging maakt, en hem in een staande houding zou willen toespreken, zou dit voor beiden zeer oneigenlijk zijn; de een kijkt naar boven en de ander naar beneden, terwijl mijn bovendien de Japanner op die wijze altijd beledigen moet, omdat deze, bij het buigen tegen onze benen zou aankijken, en men in geen geval elkander iets kan aanbieden of een beker van vriendschap zou kunnen ledigen, zonder alle goede manieren te kwetsen of te verzaken. Het is dus in geen geval onderdanigheid die wij aan de Japanners betogen, door hun bij die gelegenheid voor hen te buigen op de matten; men volgt slechts het gebruik van het land, en het spreekt vanzelf, dat men, als men te gast is bij vreemde volkeren zijnde, hun vriendschap wint door hun gebruiken zoveel mogelijk te eerbiedigen. Naast de genoemde plechtige gelegenheden ontvangen wij de Japanners in de dagelijkse omgang naar onze wijze; ze gaan op onze stoelen zitten, en de tolken komengraag bij ons aan tafel eten. Zij krijgen tweemaal per jaar een partij of gastmaal bij het opperhoofd, ter gelegenheid van de verjaardag van de Koning en bij het nieuwe jaar, en ze hebben dan de gewoonte, om behalve dat zij zichzelf ruim tegoed doen, al het overblijvende eten mee te nemen. De meesten pakken het eten in papier, en verbergen het in hun wijde mouwen.

Geen opmerkingen: