Dingsdag 28.
Daar ik zag dat den Tolken ons verblijf al hier afwachtten en verlengen, had ik den Opper door een der Onderbanjoosten Doen verzoeken om te vertrekken. Echter hebben den Tolken onder een en ander voorwendsel ons vertrek weten uit te stellen. Op mijn ernstigen aandrang wordt mij heden verzekerd dat Wind en Weder zulks toelatend wij morgen ochtend zullen vertrekken.zondag 28 februari 2010
zaterdag 27 februari 2010
vrijdag 26 februari 2010
Zondag 26.
Deed ik met den w: Scriba eene wandeling door de Stad en wij rustten in het naar huis gaan enigen oogenblikken in den Tempel Chorrans, aan welkers Priester ik een boontje vereerde.
S’ avondsdonderdag 25 februari 2010
woensdag 24 februari 2010
Vrijdag 24.
Gingen den tempel Amida bezichtigden, alwaar ons enige overblijfselen vertoond werden
maandag 22 februari 2010
Woensdag 22.
Kwamen wij te Simonoseki [Shimonoseki] vrij vroegtijdig, doch de geschenken kwamen eerst laat in den nacht aan, hetgeen mij speculatief voorkwam daar de Opper en onder Banjoosten tegelijk met ons waren aangekomen en de geschenken dus zonder voldoende toezicht zoo lange te Kaefkura [Kokura] waren achtergelaten.
Zoo zeer ik reden had mij gestadig te ergeren over de aanhoudenden schandelijke xxxxxx uitvluchten, leugens en verdere gewoonlijk slechte streken der Tolken die gedurende de reis even gelijk te Dezima, hunne verregaande slechtheid aan de dag legden die ons de minste vrijheid, welke zij ons egter niet kunnen onthouden, altijd als eenen bijzondere gunst trachtten
te doen beschouwen, ten einde ons die ten duursten te kunnen verkopen, zoo zeer zegde ik, ik reden had mij daarover te ergeren. Zoo zeer in tegendeel had ik alle redenen van genoegen over het bijzonder vriendelijk en evenzeer heusch gedrag. van den Opper en van den drie onder Banjoosten, die zijne hunne dienst met alle de meeste discretie en beleefdheid waarnamen, niet alleen maar ook zoo aan mij, als aan de beiden andere Heeren, alle de vrijheid lieten in onze handelingen als wij billijker ons(konden verlangen. Dee eerstgen. daar ze scheen zijn gezag alleen te doen gelden om ons de reis gemakkelijk en aangenaam te maken.
donderdag 18 februari 2010
Zaterdag 18
de Reis voort, aten, rusten en Sliepen op de bepaalde pleister, rust en Slaapplaatsen gaf een
half boontje xxxxxxx volg kapittel en bezichtigden te Oda den almede buitengewone grooten Kamferboom in welkers holte het beeld van den God Badokwanong uit het hout van den Boom zelf is uitgesneden welke tevens tot Termpel strekt, – Gaf een ½ boontje extra
of buiten kapittel te Fiamits toge en Woedsino op de beide welke plaatsen [we] volgens gebruik sakkineerden en een geschenk van een Fazant voor mij en een tweede voor de Scriba en Den Doctor kregen – Onder weg viel niets bijzonders voort. – Ik vond mij genoodzaakt den Opp Tolk eenigen malen enige ontevredenheid te betuigen over het de Slechte Tafel en zelfs gebrek aan eten, daar ik vergeefs x de eerste vier à vijf dagen 'S morgens een ontbijt onder weg had verlangd, terwijl te Kojanosfa de keuken Nagexxts zo laat in de nacht aan kwamen, dat wij des avonds niets te eten hadden, hetwelk alles voortkomt uit de Schandelijke Speculaties der Tolken die den Tafel moetende voorzien, ons op die wijze bestelen om hunne beurs te maken. Door mijn bedreiging van mij daarover te zullen beklagen verkreeg ik Slechts eenen geringe verbetering in dat opzicht.
woensdag 17 februari 2010
maandag 15 februari 2010
Op hofreis
Donderdag [=Woensdag] 15.
‘S morgens vroeg kwam de Opper-, de drie Onderbanjoosten en de Hofreis Tolken om mij
af te halen en nadat hij vertrokken was gaf ik het beheer op Dezima, aan den pakhuismr VO Fisscher over, Stelde hem ter hand de verzegelde Sleutels van de Kamferhoute Kist die ik al mede met Kompagnie Cachet verzegeld had, benevens den Sleutels van het brandvrije Pakhuis en dien van het dispens Pakhuis, voorzag hem als gebruikelijk van een de volgende Memorie enz. zie bijl. Kb o1.
zondag 14 februari 2010
Dingsdag 14.
Worden de Goederen gevisiteerd en verzegeld ook den twee overgebleven Glaze Stolpen
ingepakt.
Tegen den avond, komen de Dwarskijker en de Onder Rapporteur mij de Translaat
Order waarbij aan mij ik, als voor de erste maal de Hofreis doende, gewaarschuwd worde om gedurende de reis eendragtig met de Tolken te zijn, de oude Kapittels in acht te nemen en den Raad van den Opp Banjoosten te volgen en den twee andere Hollanders den Vrede en eendracht te bevelen.
Ik zag duidelijk aan den inhoud van het Translaat dat het door de kruiperijen der Tolken geprovoceerd was. Ik gaf de zulks niet onduidelijk den Dwarskijker te kennen en zegde, dat ik wel inzag dat zij den Gouvr, wederom, als naar gewoonte, verkeerd omtrent mij onderrigt hadden, doch dat ik hoopte eenmaal denzelve de waarheid te doen kennen, dat er tusschen het
Opperh en de Tolken geen eendracht kon plaats vinden, wanneer hij dat moest hoog vernemen door alle hunne onredelijke vorderingen van lichtingen enz. in te willigen, dat wanneer zij hunnen pligt deden dat alles was, dat ik van hun verlangde, doch dat zoo zij dachten, dat ik mij door hun zou laten regeren, zij zich zeer zouden bedriegen, dat, hoezeer zij gaarne zouden zien dat ik mij even als den zogenoemde Kapitein der Chinezen onderwierp, om op het Kollegie de bevelen der Tolken te komen vragen, ik als gezant der hooge Indische Regering mijnen waarde te zeer gevoelde, om mij met jun gelijk te stellen, dat zoo de Tolken, die ik als dienaren van het Opph beschouwde, op reis zich wel gedroegen en mij reden to tevredenheid gaven, ik hun eene belooning zou toeleggen, en hun mijne Gunst betoonen, en anders niet – De Dwarskijker had zeer weinig in te brengen, de Ond Rappr die het Translaat had overgezet zegde dat hij misschien niet goed had overgezet. Dan ik zeide dat ik den geest van hetzelve genoeg begreep en daarmede gingen zij heen.
vrijdag 12 februari 2010
Zondag 12.
De Ondertolk Soekizero, Keizerlijke Zaakbezorger, komt mij in Contra geschenk voor de in het voorleden jaar aan Z: K: M: aangeboden Kristallen Kandelaren, twintig Stukken Zijden Stoffen brengen.
Geen Translaat daarbij zijnde, gaf ik aan den Tolk daarover mijne bevreemding te kennen, daar het een Geschenk was van hoogstgedachte Zijne M: niet aan mij maar aan de hooge Regering. Hij zegde geen Translaat van den Gouvr daarbij te hebben ontvangen, maar mij een geschrift van het Kollegie even als voor de rollen Zijde te zullen bezorgen.donderdag 11 februari 2010
Zaturdag 11.
Ik verzocht bij missieve aan den Opp Rappr Burgemeester om aan het kl kind van Dr Feilken Duizend Katies Suiker te mogen geven.
Den Opp Rappr hedenmorgen vroegtijdig ontboden, kwam en hield zich onkundig te wezen van het breken der Glaze Stolp. Ik zegde hem dat alsdan de Opp Rappr zijne pligt verzuimd had, daar ik hem gister had opgedragen dat ongeluk aan den Gouvr bekend te maken – en dat ik hem Opp Rappr verantwoordelijk stelde indien het den Gouvr niet bekend wierd gemaakt. Ik beklaagde mij tevens, dat de Kassen voor de twee overgeblevene Stolpen nog niet bezorgd waren. Hij beloofde mij die en ze wierden mij ook ’S namiddags gebracht, Doch de ene was te klein en moet hermaakt worden.
Namidd. Kwam de Opp Rappr mij zeggen, dat hij de Gouvr van het breken der Stolp had kennis gegevenwoensdag 10 februari 2010
Vrijdag 10.
De drie Stolpen voor den Spelenden Lampen waren voorgister avond in de dispens Kamer geborgen. Gister ben ik slechts ik een oogenblik in die Kamer, die gesloten is, geweest wanneer ik de Solpen geheel en nog gaaf heb gezien, dan dezen ochtend, kwam een der Japansche Dienaaren (JonaSa) mij kennis geven, dat hij in die kamer xxxxxxxx de ene der twee kleine Stolpen had bevonden gebroken te wezen. Ik begaf mij in de dispensie en bevond de Stolp die in eene mat of grof zeildoek was gewikkeld geheel verbrijzeld.
Na gedaan onderzoek is het mij volstrekt onbegrijpelijk gebleven door welk toeval zulks geschied is, de enigste xxx uitlegging daaraan te geven is dat, zoo als ik veronderstel, er iemand des nachts het venster (de deur was op het slot) in gekomen met intentie van te stelen , en in den donker met den hand op de Stolp heeft geleund, dan wel met den voet daarop getrapt heeft.— Ik verzocht de Ambtenaren Visscher en Gozeman degebroken Stolp te bezigtigen en van het bevonden proces Verbaal op te maken hetgeen geschied is.
Nadat ik den Opper Hofreis Tolk, Sinzeimon reeds vroeg, twee malen mondeling en de derde reis[?] schriftelijk, bij mij had ontboden Kwamen omstreeks 3 Uren de Ond Hofr Tolk Jasuro voorgevende dat Sinzeimon den gehele dag zijne nieuw jaars Compln was gaan afleggen alzoo hij eergister den geheele dag op Dezima in dienst was geweest. – Ik vroeg hem (Jasuro) naar den Kassen voor de Stolpen waarvan er eene gebroken zijnde ik hem opdroeg daarvan den Gouvr Kennis te geven hetwelk hij aannam te zullen doen.---Doch hij zegde dat de Timmermn de kassen verkeerd gemaakt had -- hetgeen ik hem echter te verstaan gaf, dat ik Slechts als eene uitvlugt beschouwde, dxxxx dat zoo ik morgen avond de kassen niet had of ze waren niet goed, ik mij daarover regtstreeks (door de poortwachters) aan den Gouvr zou wenden. Hij beloofde er Smorgens dadelijk over te zullen Schrijven. Ik zegde dat mij een zulks om het even was, Doch dat ik Sinzeimon moest spreken.
dinsdag 9 februari 2010
Woensdag 8.
Kwam de Hofr Opper Banjoost ta op Dezima – Wierden de Goederen in de voor dat een einde gehuurde bark geladen -- waarna de voorz Opp Banjoost, een andere Opp Banjoost en een Reparatiemr bij mij aan huis kwamen en op Jap: Kost en Zakki onthaald wierden. – Waarbij de Dr en Scriba, benevens den Hofr Tolken en Onder Banjoosten mede tegenwoordig waren.
De spelende Astrale Lampen voor Z: K: M: en Z: H: de Kroonprins wierden nogmaals en bezigtigd en Door de Kollegie Dienaar ingepakt en wierd met den Hr Opp Tolk overeen gekomen om de drie Glasen Stolpen tot de Lampen behoorende mede te nemen en aan te bieden als xxx bestemd om de Lampen voor Stof te beveiligen alleen gedurendende zij in het pakhuis geborgen woorden. Den Hfr Opp Tolk wordt opgedragen en hij neemt op zich, om daartoe den vereischten houte kasten te laten aanmaken.
Ik moet hierbij aanmerken, dat den Keiz: Horlogiemaker die reeds voor eenige dagen op Dezima zou gekomen zijn, om de Lampen nog eens na te zien en in te pakken juist heden door gen. Opp Tolk mij aangezegd wierd, zwaar ziek te wezen.--waarom deze zegde dat
men de Lampen naar den Horlogiemr zou Sturen om die zooals gezegd is, te bezorgen, en ik verwachte dat dat zou geschied wezen. Doch toen den Opp Banjoost hier kwam
die het wierd daar niet verder van gesproken en de Lampen ingepakt het welk mij Speculatief voorkomt, te meer daar mij de Opp Tolk een en andermaal over de wijze van
inpakking raadpleegde waaromtrent ik mijne beste meening zegde, zonder echter toe te laten, dat de inpakking door een mijne Jap: Dienaren geschiedde zoo als die Tolk waarschijnlijk eerst voorstelde, en waarschijnlijk gaarne zou gezien hebben, ten einde zich van de verantwoordelijkheid van beschadiging te ontslaan en die op mij over te brengen – aflevering van StortSuiker en Sapph:
Heden den tweeden en
Donderdag 9.
Den derden dag van het Japans Nieuwjaar De vlag geheschen aflevering van Stort Suiker en Sapp
zaterdag 6 februari 2010
Maandag 6.
Omstreeks 2 Ure kwam de Onder Rappr mij de komst van den Hofr Opper Banjoost aankondigen die ook een half Uur later met eenen anderen Opp banjoost bij mij verscheen, -- De Tolken gaven mij te kennen, Dat het de decisie was op mijn den verzoek bij missieve van den 2e dezer aan het Tolken Kollegie en bij naderen brief op gister aan den Poortwachter afgegeven beide betrekkelijk den Hofreis bark. – Nadat ik het gewone Compliment had afgelegd, las de eerstgend Banjoost de oorspronkelijke Jap: Order of antwoord van den Gouvr hard op voor. Toen dat geëindigd was gaf ik te kennen, dat ik denzelve een papieren zoude overgeven en ging in eene andere Kamer om het te Schrijven, Doch den Opp Tolk Foekizeimon volgde mij en zegde dat ik vooraf de order te maken de mondelinge vertaling daarvan door de Tolken xxxxxxxxxxxxxx xxxxxxxxxx moest aanhooren, dat het zeer onbeleefd was (die niet te willen aanhooren). Ik ging toen dadelijk naar den Opp Banjoost terug en hoorde met betooning van eerbied den vertaling derzelve order aan, xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx die door den Opp Rappr gedaan wierd wordende mij tevens mijne brief van gister terug gegeven, waarna ik heen ging en maakte een papier op, in substantie inhoudende
“Het Opph van den Nederl: handel vezoekt eerbiedig den Weledele Heer Opp Banjoost hem gelieven te ecuseren, dat hij niet mondeling kan antwoorden, al zoo hij redenen heeft te vreezen, dat de Tolken de gezegdens of antwoorden niet goed zouden overzetten, terwijl ook de meeste onder hen niet genoeg het hollandsch verstaan om getrouwelijk te kunnen vertalen, al wilden ze zulks. Ik moet daarom denWE Heer Opp Banjoost eerbiedigst verzoeken mij tot voorkoming van verkeerde vertaling of misverstanden, mij alles Schriftelijk te willen geven. Wanneer ik volgaarne op alles almede Schriftelijk zal antwoorden, zullende ik insgelijks alle de geëerbiedigde van den Orders van den WedGeAchtb. Heer Gouverneur Stiptelijk zal opvolgen welke Zijn WEd Actb: mij zal gelieven te geven.
Ik verzoek om de bovenaangehaalden redenen de Orders van heden Schriftelijk te mogen hebben dewijl het de intentie derzelve nauwkeurig wenschte te kennen, om daaraan gelijkerwijs te kunnen voldoen.
Ik heb de eer enz.,,”
Het welk ik ondertekend en van mijn cachet in lak voorzien, aan den Hofr Opp Banjoost overhandigen. Hij gaf dat papier ter lezing aan den Opp Rappr over, die het las en vervolgens hem in het Japansch mondeling vertaalde.
De Opp. Banjoost liet mij zeggen dat overmorgen de voor de Hofreis ingehuurde bark zou geladen worden of zegden dat zulks des noods nog heden dan wel morgen kon geschieden.
Den Tolk vroeg mij of zoo het overmorgen Sterk regende dan toch geladen zou worden. Ik
antwoorde dat al bedierf al mijn goed door de regen ik zoo men goed vond, het nogtans zou doen laden.— Doch men gaf mij de verstaan, dat zoo het hard regende, den Opp Banjoost dan niet zoukomen.— Kort waarna xxx de Opp Banjoost vertrok, die in het heen gaan de kisten waarin mijn Beddegoed en andere benoodigdheden voor de Hofreis was, bezigtigde en zegde, dat hij zag dat ik met alles reeds gereed was.
‘S avonds om zes Ure bragten mij de Tolken het Translaat van den Order of liever van het antwoord van Den Gouvr.
'S avonds meldde Dr v. Siebold mij Schriftelijk dat hij Sedert eenige dagen een Goud horlogie vermist hebbende, heden den Rappr Tolk en Ottona daarvan kennis had gegeven mij verzoekende de Opper Tolk op te dragen zulks aan het Jap: Gouvt bekend te maken, aan welk verzoek ik om xxxxx xxx van den 2e Kassaris voldeed.
vrijdag 5 februari 2010
Woensdag Februarij 1.
Voormidd omstreeks half elf Uren met den pakhmr bij den Gouvr ter afscheids audiëntie geweest en het gebruikelijk Complt afgelegd. Als eerst naar deszelfs welstand vernomen en gezegd dat ik gereed stond om den 9e der aanst. Jap. Maand (15 dezer) naar Jedo te vertrekken indien hij mij daartoe verlof geliefde te verleenen. -- hetwelk toestemmend beantwoord en waarbij gevoegd wierd eene aanbeveling om op reis de Orders van den Opp Banjoost in acht te nemen en aan den terugblijvende Hollanders om zorgvuldig op vuur en licht te passen.
Bij mijne terugkomst gaf mij de Opp Rappr zijne bekommering te kennen over het wegblijven der Hofreis Bark. Hij stelde voor om de goederen die anders met die bark gaan tot Simonoseki over Land te doen vervoeren, en aldaar te laden in de Bark die er gewis alsdan zoude wezen. Hij zegde mij door den Hofr: Opper Banjoost opgedragen te zijn mij daarover te spreken en mijnen raad te vragen. Hij zegde dat door het overladen uit een huur bark (bij ontstentenis van de Hofr bark) de breekbare goederen veel zouden lijden. Hij Scheen Daarbij te veronderstellen, dat ik wanneer de Hofreisbark niet kwam, ik zwarigheid zoude maken om te vertrekken, Doch dit sprak ik ten sterkste tegen, zeggende dat ik bereid ware de reis dadelijk aan te nemen, of zooveel vroeger als de gouvr zou goedvinden te bepalen al ware het ook zonder mijn bed of bagage mede te nemen. Dat het breken van eenige flesschen of glaswerken niet in aanmerking kwam, dat zoo zij Tolken, gelijk hij te kennen gaf, geen raad wisten, ik die een nieuw Opp hoofd ben, het nog minder wist, doch dat ik vermeende dat de Bark al voor lang hier had behoren te wezen, en herhaalde mijne Verklaring van bereid tot het vertrek te wezen en ik droeg hem op, het Kollegie morgen vroeg bij mij te convoieren hetwelk hij aanman met dat gevolg dat
Donderdag 2.
Hetzelve Kollegie omstreeks half vijf Ure des achtermiddags bij mij verzamelde waarbij present was de derde Ottona aan het welk ik eenen Brief overhandigde aan Den Gouverneur Fozikata Iosinoe no KamiSuma enz. luidende,
“De Ondergetekende, Hollandsch Opperhoofd, heeft de eer UWEgestr voor te dragen dat hij, ingevolge Uwh: verlof de reis naar Jedo op den bepaalde tijd zal ondernemen Dan Dat volgens informatie der Tolken de Hofreisbark tot heden nog niet hier zijnde, hij zich daar door in groote verlegenheid bevindt. daar hij vreest, dat wanneer hij te Simonoseki komt, die bark ook aldaar niet tijdig genoeg zal wezen, om zijn reis te water te kunnen voortzetten.
Waarom hij onderteekenaar eerbiedig de vrijheid gebruikt, U te verzoeken, order gelieven te Stellen dat ten spoedigste eene of meer barken hier worden ingehuurd geschikt en ruim genoeg om daar in, zoo als gebruikelijk de goederen te laden op dat hij als dan zonder oponthoud te Simonoseki de reis kunne voortzetten.
Maar wat Uh hier omtrent ook zult goedvinden te bepalen, betuigd de Ondergetekende nogmaals, volkomen bereidwillig te zijn om den negenden Siogwats naar Jedo op reis te gaan en zelfs zooveel eerder te vertrekken als Uh mogt goedvinden hem te bevelen.
Waarmede hij de eer heeft enz.,,
Zij vertaalden op mijn verzoek den inhoud aan den Ottona, mij betuigende denzelven brief zeer goed te keuren en dien ten Spoedigsten te zullen inhandigen, waarna Zij afscheid namen en vertrokken.
Vrijdag 3.
De Opper Rappr zegt mij dat er reeds eene kleine Bark ingehuurd was en vroeg mij of ik die zoude gebruiken. Ik zegde dat ik mij geheel aan den Gouvr's Decisies op mijn’ brief van gister omtrent eene bark zou onderwerpen en herhaalde hem nogmaals mijne betuiging dat ik bereid ware, om te vertrekken ook zonder bark, dat ik echter gaarne des Gouvrs antwoordt op mijnen brief wenschte te vernemen. Hij zegde dat dien Ambtenaar geen tijd had, mij een antwoord te geven en vroeg mij andermaals over het gebruiken van de ingehuurde bark. Ik antwoordde dat ik niets anders kon dan het reeds gegeven antwoordt konde zeggen, waarop hij ontevreden, zoo het scheen, vertrok. Eenigen tijd later kwam de Opper Rappr en bragt mij andermaal mijn’ brief terug over de kosten GiftSapph en do[=dito] Suiker (zie hiervoor op 19 en 27 jl.). Doch in stede van het verlangde antwoord van den Opp Rappr Burgemeester, Slechts een geschrift door de beide Rapp. Tolken ondertekend, waarbij zij te kennen gegeven ook volgens de Gd kamer bedienden het de Rekenmrs niet kunnen toestaan Dat Door het Opperhoofd aan dat Kind Sapph wordt gegeven, alzoo men er geen voorbeeld van heeft, doch dat de suiker kan gegeven worden. – Ik betuigd de hem mijne bevreemding Dat niet den Opp Rappr Burgem maar zijzelf mij op dien brief hadden geantwoord. Doch vond beter daar in te berusten en teeken dit slechts aan tot Speculatie voor mijne Opvolgers als een bewijs van de willekeurige handelwijs der Tolken ten onzen opzigt daar mij reeds dikwijls brieven zijn teruggebragt of geweigerd xxxx te bezorgen
Zaturdag 4.
De Tolken Famifeitoero en Genoska gekomen in plegtgewaad mij hunne benoeming tot resp. Opper en Onder Rapporteurs bekend maken aan welken eerstgen. ik Opdroeg en die aannam mijne Complimenten voor het Jap: Nieuwe jaar volgens verbruik aan de Gouvr en verdere Ambt af te leggen.
Zondag 5.
De Opper Rappr komt voormidd. en zegt mij op mijne vraag omtrent den Hofr bark dat ik Spoedig een antwoord op mijn brief van Den 2. dezer bij Translaat van de Gouvr zou krijgen, en dat die Ambtn. hem Opp Rappr doorgehaald had, over dat hij verzuimd had van het bezorgen eener andere bark mij kennis te geven.
Daar ik vrees dat het te laat zal worden en de Tolken mij ophouden om mogelijk bij den Gouvr mij de doen voorkomen als of ik niet wilde op reis gaan alvorens de Hofr bark hier zij, terwijl zij misschien mijnen voorn. Brief terug hebben gehouden, Schreef ik aan den Gouvr Fizikata IdSoemo enz.,
“Reeds voor langer dan eene maand geleden heeft de Ondergetekende Holl: Opph: zoo mondeling als Schriftelijk den Tolken xxxxxxx dat het tijd wierd, dat den Hofreisbark geladen wierd, dan hij heeft tot de zijne verwondering vernomen; dat die bark niet hier maar elders was, om koopmanschappen te vervoeren en zij hebben hem bij herhaling beloofd, dat de voorg. bark tijdig genoeg hier zou wezen om voor de Hofreis geladen te worden, dan daar hij telkens tot nu toe Door hun is uitgesteld geworden, en het met die ijdele beloften zoo laat wierd en de ondertekenaar vreesde dat de Hofreis bark niet tijdig genoeg voor de Hofreis kort aanstaande Hofreis hier zou wezen, heeft hij den de vrijheid gebruikt zich daaromtrent aan Uh: te wenden met een eerbiedig verzoekschrift hetwelk hij op den 2e dezer aan het Tolken Kollegie in bijsijn van den 3e Ottona, heeft overgegeven en waarvan hij zich vereert een afschrijft hiernevens aan Uh aan te bieden, en welk Adres de Tolken hem beloofd hebben ten Spoedigste aan Uh in te dienen. Dan tot heden De Tolken mij alnog niet Uh decisie op mijn verzoek niet hebbende bekendgemaakt, en ook onbemerk zijnde of er al dan niet eene bark voorhanden is, bevinde ik mij een groote verlegenheid dewijl er Slechts nog weinige dagen tot aan mijn vertrek overig zijn en ben ik daarom zoo vrij Uh nogmaals lastig te vallen en eerbiedig te om eene decisie te verzoeken, daar ik vrezen moet, dat het anders te laat zou worden en Uh te regt deswegens op mij misnoegd zoud ’t zijn.
Dan nogmaals betuig ik Uh volkomen bereid te wezen om op reis te gaan al ware het zelfs dat er geene geschikte of in het geheel geene bark voorhanden ware, en dit heb ik verscheidene malen ook zoo aan de Tolken gezegd.
Ten Slotte verzoek ik Uh alnog om eene Decisie waar aan ik mij volgaarne aan zal
Onderwerpen, hoe die ook wezen mag
Terwijl ik de eer heb enz,”
Ik voegde bij dezen brief eene kopij van dien van den 2e dezer en sloot beiden in een Couvert hetwelk ik met het groot Cachet der Factorij bezegelde en overhandigde dien aan den wachthebbende Onder Banjoost aan wien ik beduide dat ik verlangde, dat het aan den Gouvr wierd bezorgd. Hetwelk hij aannam.