zaterdag 24 april 2010

Maandag 24.

De Opp. tolk op bracht mij een Opgaaf van de verdeeling van de Jedosche Verkoop waarbij aan deze Hospes 3 Ir Laken Schairood doch aan die van de Miako en Ozakka geen Laken van die kleur was bedacht, terwijl alsmede aan denzelven den geheelen verkoop van den vijfden Tempelheer, die naar ik vernam reeds sedert eenigen jaren vacant is, was toegedacht. Hij wilde ook de overschietende Einden van de Stukken Laken ter waarde van $ 880, aan den RekenGouvr (of geld kamer zo het heette) afgegeven tegen denzelfden prijs. Ik verzette mij tegen dat misbruik, doch daar waarschijnlijk het belang van anderen daarin betrokken is, bleef hij volhouden en dit is al weder een van de duizenden misbruiken die de Tolken hebben weten in te voeren.

Namidagsdaags kwamen geheel binnenkants[= onoficieel], de Zoon van de Keizerlijke Dwarskijker, waarbij de Secretaris van dien Ambtenaar hoofdzakelijk paraisfeerde[?]. De Tolken hadden mij verwittigd dat hij behandeld behoordde te worden als een Gouvn Secretaris en alsof ik niet wist dat de Zoon van de K. dwarskijker in zijn gezelschap ware. Bij hem waren nog twee Zoons van ged. Ambtenaar van 11 en 13 jaar.

Ik ontving ze met en behandelde de bezoekers met de meeste onderscheiding, liet Thee, Konfituren en verschillende soorten van Likeuren en fijne spijzen aanbieden. Liet hem alles zien wat in mijne Kamers was. De Secretaris verzocht om een weinig Eau de Cologne op een doek. ik gaf hem een flacon daarvan. En toen hij vervolgens verzocht om wat Konfituren voor zijn Meester te mogen meenemen, liet ik twee potten daarvan halen die ik hem aanbood, waarbij ik een Fles Anisette voegde daar hem die Likeur zeer scheen te bevallen, welke een en ander hij zeer snel opnam. Hij bedankte mij op de beleefste wijze. – Bij het vertrek gaf ik aan de twee jongere Zonen van de K. Dwarskijker ieder een Lapje Goudstof (tot eene Jap. brieventasch) en een kleine toneelkijker.

De secretaris was een zeer wellevend en, zoo het mij toescheen, een knap man. Hij gaf mij herhaalde malen zijne bekommering ter kennis dat hij mij misschien lastig viel en beklaagde dat ik eene vermoeiende reis had afgelegd en dat mijne tegenwoordige afzondering en eenzaamheid xxxxxxxx en vooral het uitstellen der Audiëntie mij verdriet mogt veroorzaken.
Ik beantwoordde die de beleefdheid met te zeggen dat de reis niet in aanmerking bij mij kwam, dat men zich die ligtelijk kon getroosten, wanneer men daarvoor tot de hooge eer en het geluk hoopte te geraken in de tegenwoordigheid van Z: K: M: toegelaten te worden en dat ik het uitstel ter Audiëntie slechts daarom betreurde omdat het veroorzaak was door het ongeluk dat de Keizerlijke famielje had getroffen. – Bij gelegenheid dat hij mijn Staatiekleeding op zijn verzoek zag, welke hij zeer bewonderde – zegde ik hem, dat ik die kleding waarnaar ik twee jaren had moeten wachten, uit Holland ontboden had, alleen om daarmede voor den Keizer te verschijnen en die daarna niet meer zou aantrekken. Dat een en ander Scheen hij met genoegen te hooren. – Hij bleef ruim een Uur tijds bij mij. –

Heden was mij de toeloop van Menschen om mijne woning te zien allerlastigst, daar mijn Kamers zoo vol waren, dat ze elkander verdrongen. Tevergeefs heb ik reeds eenige reizen[?] orde daar in trachten te Stellen en last aan de dienaren gegeven om niemand buiten mijne permissie te laten binnenkomen en daartoe den namiddag bepaald. De toeloop wordt dagelijks meer en lastiger

Geen opmerkingen: