donderdag 10 april 2008

Maandag, de 10de april
In Galakleding trekken we al om 6 uur de keizerlijke residentie tegemoet. Gaan over de Rokugawa rivier, dan naar het noordoosten door vlak, aan beide zijden met rijstvelden bebouwd land, waar ik enkele zwarte kraanvogels zag.


De Eitai brug in Edo, uit Nippon

Het weer begunstigt onze feestelijke intocht maar weinig, en hevige regen hield ons in onze norimono van waaruit het zelfs het uitzicht op de nu aan de oostelijke horizon nog zacht golvende baai onmogelijk maakte: Lichte elzenbossen beschaduwden de hier en daar de onder water gezette velden langs de dorpen Hatsimanstuka, Omuri, Kamatamura, waar de handel in vis, etenswaren en andere kleine benodigdheden voor de stroom van reizigers die op weg waren naar de residentie, de bewoners een goed levensonderhoud schijnt te verschaffen. Paarden beladen met kleine langgerekte bamboekorven waarin vissen verpakt waren, tonen aan dat er handel gedreven wordt met de stad. In het dorp Omuri (dezelfde naam als het vorige) waren vanuit Edo de vorsten van Satsuma en Nakats aangekomen om ons hier te op te wachten en zo in de gelegenheid te zijn ons te leren kennen; wat hen tot nu toe mislukt was door hun rang en stand. Deze hoge begunstigers van de Nederlanders verbleven in de herberg waar het gezantschap gewoonlijk wat uitrust, en na een kort verblijf in de voorkamer hadden wij de eer onze opwachting te mogen maken bij deze hoge heren. Beide heren en een prins van Satsuma ontvingen ons bijzonder vriendelijk. Nadat we op de Japanse manier onze complimenten gemaakt hadden, vroegen zij ons te gaan zitten op stoelen die men intussen in de kamer had neergezet. Bijzonder spraakzaam was de vorst van Satsuma, een 84 jarige grijsaard die men hoogstens 65 jaar zou geven, omdat hij nog helder van geest was en beschikte over een krachtig lichaam. Tijdens het gesprek gebruikte hij af en toe Nederlandse woorden, en vroeg hij de Nederlandse naam van verschillende zaken. Na het beëindigen van het gesprek met de gezant wende hij zich, mij bij mijn naam noemende, tot mij met de woorden dat hij een grote vriend van dieren en dergelijke natuurproducten was en dat hij graag van mij zou willen leren hoe viervoetige dieren, vogels en insecten, gebalgd en opgezet moeten worden, waarvoor ik hem graag mijn diensten aanbood. Hierna liet hij mij zijn linkerhand zien waaraan hij kort geleden een belroos [een huidziekte met blaasjes] had gehad. Een nog open wond was verbonden met Mennigzalf. Ik gaf een uiteenzetting over het ondoelmatige gebruik ervan zonder zijn aanwezige lijfarts in verlegenheid te brengen, en ik schreef een recept voor de benodigde middelen, waarbij ik aanbood om ze bij de eerst mogelijke gelegenheid te overhandigen.
Ik zat net op de Japanse manier voor de grijsaard, toen de vorst van Nakats mij bij de hand nam en duidelijk de Nederlandse woorden sprak: “Kom bij mij Doctor Siebold. Ik dank voor de ontvangen brief en geschenk” en hij knoopte met behulp van een tolk een breedvoerig gesprek aan, vroeg naar mijn zakchronometer waarvan hij, als bijzondere vriend van uurwerken, al eerder had gehoord, bekeek mijn epauletten en vroeg wat ze betekenden. lk verklaarde listig dat ze enkel dienden als een teken van mijn rang. Maar opzettelijk had ik aan de linkerkant van mijn uniform het degentuig bevestigd, om een gelegenheid te vinden om de grote heren te laten erkennen dat het dragen van een degen passend is voor ons, en toen hij nieuwsgierig naar dit hem vroeger niet bekende teken vroeg, zei ik, dat het tuig van mijn degen was, dat ik omgehangen had ter herinnering aan het feit dat ik altijd een degen moest dragen in dienst was van Zijne Majesteit de Koning. Intussen werden er confituren en gebak geserveerd voor de hoge heren en tijdens onderlinge gesprekken kregen wij de eervolle toezegging dat ze mij tijdens mijn verblijf in Edo in het geheim zouden bezoeken waarvoor wij ons aanbevolen.
We werden daarna verder gedragen langs het strand, waarin, tamelijk ondiep doornstruiken waren gestoken voor de mosselvangst. We komen door Omura- Ohagashima en tenslotte om 10 uur in Simagawa, waar wij wat uitrusten. Enkele vrienden van de Hollanders uit Edo waren hierheen gekomen om ons te verwelkomen, ook hadden de bekende Keizerlijke artsen vulgo Botanicus en Woedagawa Joan en andere vrienden mij laten begroeten door hun leerlingen.


Udagawa Yoan

Uitzicht op de baai van Edo. Ver liggen veel schepen voor anker. Maar de door de aanhoudende regen bewolkte lucht benam ons al het verdere uitzicht. De landweg voerde nu weer N, dan weer enkele graden meer of minder NO, maar voor Takamura NW. De straten werden langzamerhand breder en, terwijl ze elkaar tamelijk regelmatig kruisten, waren ze met tussenruimten van circa 170-18- passen gescheiden door houten deuren en palisaden en kleine wachthuizen. Voor ieder huis zag ik regentonnen, vaak zeer kunstig van gietijzer gemaakte reservoirs, en in iedere afzonderlijke straat grote van staketsels voorziene waterhouders. De huizen waren voor het grootste deel nieuw en goed onderhouden, twee verdiepingen hoog en de daken bedekt met zwarte tegels. Alles leefde op straat en omdat Japanse huizen allemaal (de grote, door poorten en voorhuizen besloten huizen van de hogere standen en de paleizen van de adel uitgezonderd) in de onderste verdieping helemaal open staan, zag men bijna iedereen bezig met de voorbereidingen van het middagmaal. – Een contrast met Europa, waar de woningen gewoonlijk van de buitenwereld zijn afgesloten. We waren zo, eigenlijk zonder een scherpe overgang, van de eerder genoemde plaatsjes naar de eigenlijke stad te hebben gemerkt, in de residentie zelf aangekomen, en het feit dat we dieper in de stad doordrongen was alleen te zien aan de grotere gebouwen, en de drukkere straten waar nu aan beide kanten winkels prijkten. Met name zag ik porselein en aardewerk, ijzerwinkels (gietstaven en bewerkt ijzer), grote stoffenzaken (opbrengst dagelijks 500 en verschillende dager per week 1000 kobang; de grootste hebben 700 man in dienst), houten schoenen , schrijfmateriaal en tekengereedschap, zonnen- en regenschermen (Payon), gemaakte kleding voornamelijk japonnen, broeken, reiskleding e.d. en manden en andere dingen van bamboe, dameskleding, boeken, landkaarten, houtblokafdrukken en, prenten, rijst, papier, thee, messen e.d., poppen, sabels en ander wapens, lakwerk, metalen spiegels, tabaksgerei, haarsieraden van schildpad e.d., dun glas, sake, maskers, kinderspeelgoed, gedroogde vissen, beelden van Goden en grafzerken en dergelijke religieus geestelijke zaken, lantaarns, theegerei, groene thee, rookwerk, regenkleding, gezouten vruchten, olie, gedroogde vruchten groenten, apotheken, silver- en goudvissen levend in witte dunne glazen, theekannen, beeldensnijders, matten en vloerkleden van stro, paardentuig, paddenstoelen, strotouwen, kleine restauraties, boeketten van bloemen en levende planten, verse vis, bijouterieën, hier karren met hout door mensen getrokken (Dit alles zag ik terwijl wij er snel langs trokken.)
Om 20 minuten over een komen wij aan bij ons logeeradres.


De draagstoel van Siebold, getekend door Kawahara Keiga, collectie Volkenkunde

Na onze aankomst kwam een deputatie van de in Edo verblijvende gouverneur van Nagasaki naar ons toe, twee opperbanjoosten, die de gezant op een zeer stijve manier een brief overhandigden, die een gelukwens voor onze goede aankomst in de residentie bevatte en de opdracht alles te behandelen en ons te gedragen zoals het voorgeschreven was – hetzelfde gaven ze de onderbanjoos – (tolken) – Tolken en de waard, waarop ze zich na een kort onderhoud verwijderden. – Een andere afvaardiging volgde, enkele van de in Edo achtergebleven beambten van de in Nagasaki regerende gouverneur; en hierna de afgevaardigden van de opperfinanciën-raad, waaronder de buitenlandse handel valt.

Geen opmerkingen: