woensdag 12 maart 2008

Zondag de 12de maart
Om 8 uur ’s morgens vertrokken, gaan te voet door de stad, die buitengewoon dichtbevolkt schijnt te zijn; overigens verraadde het volk weinig tucht en onze leiders moesten vaak naar de bamboestok grijpen. De straten waren bezet met armzalige winkels en deze woningen zagen er slecht uit zoals die van de hele stad. – Dicht bij Hiogo kwamen wij langs een lang dorp, berucht om zijn tandartsen en kwakzalvers, die voor hun ramen koppen met uitgetrokken tanden hadden uitgestald naast andere charlatanerieën. Een dicht daarbij liggend graf van de beroemde krijger Kutsunoki-Masasike, schutspatroon tegen kiespijn, trekt de mensen hier naar toe. Het de crypte van deze held, met veel moeite uit graniet gemaakt, staat in het midden van een prachtig bosje – over dit monument is een op een tempel lijkend klein huisje gebouwd – Aan de voorkant ervan staat een houten traliewerk waaraan een groot aantal votiefplaatjes is opgehangen. Ook zag ik, op van cipressenhout gemaakte presenteerschalen, enkele afgesneden goed gekamde haarvlechten met de namen van degenen bij wie ze waren afgeknipt erbij gevoegd: Dat heeft te maken met het volgende: K. Masasike is ook de schutspatroon van de zeelieden – om die reden doen ze bij storm en ook bij schipbreuk de gelofte hun vlecht aan hun vergoddelijkte held te offeren als ze gered worden van het gevaar.
– Hierna bezocht ik de Ikuta Mijosan (shinto) tempel. – Een heilige haag, waar een laan van kersenbomen en Armeniaceeën onderbroken door even regelmatig bewerkte stenen lantaarns naar toe voert.



Shintotempels stralen over het algemeen eenvoud uit. Het herdenken van helden en op grotere schaal het bewaren van het algemene belang van verdienstelijke mannen, is het hoofddoel van deze tempels – en uit de manier van verering spreekt de vaderlandse, primitieve godsdienst, die des te levendiger opbloeit over de relikwieën van de vergoddelijkte voorvaderen, naarmate hun verdiensten dieper in het hart van de inwoners staan gegrift, ook nu nog is er een warme belangstelling voor hun lot en voor alles wat er met hen is gebeurd en van hen is overgebleven.
Daarom zijn wapens – schilderijen – gedichten – oude sparrenbomen – en alles wat ook maar herinnert aan dergelijke mannen – de sieraden – het onderwerp van de bewondering en verering van zulke tempelhoven, terwijl lange rijen van misvormde goden, ontelbare andere dingen en alles [dat] de zinnelijkheid van het idee van het buitenwereldlijke kan opwekken, de tempels van de Indische godsdienst met schril afstekende kleuren versieren. Ik merk dat hoe dichter men bij het hof van de wereldlijke keizer komt, des te zeldzamer de pas later uit China gekomen sekten van de godsdienst van Boeddha worden. – ? Om de bovengenoemde redenen wordt hier in Ikuta Mijosin ook het levensgroot, uit hout gesneden paard van de held bewaard. Naast de grote Mia zijn er nog vele kleinere, elk aan een geliefde halfgod gewijd, die men bij verschillende gelegenheden consulteert, vereert en offers brengt. Zo vond ik ook nog een zogeheten fusiboom (Dolichos polystachios) waarbij papiertjes vastgemaakt waren aan al zijn twijgen. En deze bandjes van papier knoopt men uitsluitend met de linkerhand rond een uitverkoren [..?..] om zich door het moeizame werk nog verdienstelijker te maken bij de godheid. – Jonge meisjes zouden voor het afsmeken van een gelukkig huwelijk zulke papierbandjes ook om fusitwijgen binden. Kortere of lagere bloemtrossen zouden dan een voorbode zijn van hun geluk.
We vervolgden onze reis tussen de kust en het Okamohjama gebergte, waar we een prachtig uitzicht hadden op de Golf van Osaka. Ik telde wel honderd boten die er kruisten en hier en daar voor anker lagen. Deze Golf lijkt mij overal een goede ankerplaats voor Europese schepen, maar voorzichtigheid is op zijn plaats, want er zouden ter hoogte van Osaka vaak ondiepten voorkomen. De weg voerde ons over vele op dit moment uitgedroogde rivierbeddingen, met een aanzienlijke breedte en grote opgehoopte massa’s rolstenen en aan beide kanten opgeworpen dammen, kunstig versterkt door lange steenzakken gemaakt van wijd gevlochten bamboe. Men vertelde me dat deze bergstromen zeer sterk gezwollen zijn wanneer er veel regen valt, met name in de maanden juni en juli. Bovendien vind je in deze landstreek ongewoon veel waterleidingen; onder andere werd bij het dorp Mitoro waar een beekje over een lengte van wel een kwartier gaans in een houten bedding over de rijstvelden geleid wordt en door watermolens verder wordt gestuwd.


Rijstveld

Honderden jaren vlijt wist hier, ondanks de kracht van het water dat zich van de rotsen stort, aan de voet van de bergen uitgebreide rijstvelden te beschermen tegen overstromingen en tegelijk, bij invallende droogte, te zorgen voor de bewatering van deze velden. Men zag zelden veel boeren op velden werken en toch zijn stenige oevers en rotsige heuvels omgeschapen in vruchtbare velden. Deze geperfectioneerde cultuur die in het hele rijk aanwezig is, is wel een van de beste bewijzen van de langdurige aanwezigheid deze tartaarse volksstam in deze archipel “Non vi sed saepe cadendo gutta excavat lapidem!!” [= Niet door geweld, maar door vaak te vallen holt de druppel de steen uit!]” We rustten en verfristen ons in Sumijosi, waar ik een gunstige gelegenheid had voor het bepalen van de zonnehoogte.
Bij Kitsimura kregen we het bericht dat juist hier de dochter van een hooggeplaatst persoon van de Daili langs deze weg voorbij zou reizen. – Kort daarna kwam ze voorbij in een draagstoel. Enige insignes en nagamoto werden voor haar uit gedragen en achter haar draagstoel volgden enkele vrouwen te voet en enkele kago.


Kago, uit Nippon

Na twee uur kwamen we aan in Nisinomija, waar we middagpauze hielden en overnachtten. ’s Avonds kwam onverwachts mijn leerling, de lijfarts van de eerste raadsheer van de keizer, uit Osaka hierheen. Ik dacht dat hij al lang in Edo aangekomen zou zijn. –

Geen opmerkingen: