zaterdag 8 maart 2008

Woensdag de 8ste maart.
De morgen brachten we door met het meten van we de geografische lengte met de chronometer en ‘s middags namen wij de zonshoogte. Er kwamen intussen verschillende zieken mij om raad vragen. Ik kreeg enkele vissen – stuurde mijn schilder er op uit om een aanzicht van de haven van het stadje te maken. – Ik maakte kennis met een arts, Namura Unso, gaf hem een klein geschenk en verzocht hem, met hulp van andere Japanners een uitgebreide beschrijving en bewerking te maken over het hier in Himesi zo beroemde leer en de leerbewerking, en mij dat toe te sturen. Wij verbleven in een aan de oostzijde van de haven gelegen herberg, waar, op kosten van de landheer van Higo een zeer goed gebouwde woonkamer voor hem was gebouwd. – Zeer bijzondere is het uitgezochte, fijn bewerkte hout van Taxus, Cupressus, Thuja dat de status en de waarde van zulke woningen bepaalt. –


Houtmonsters voor huishoudelijk gebruid

In de namiddag maakten wij een kleine wandeling – bezochten de opperbanjoos – deze voelde zich al enige dagen niet goed, hij consulteerde mij en gebruikte Europese medicijnen. –
Hierna bezochten we de Muronomijozin-tempel van de Kannusi shintosekte; Hier hadden we een prachtig uitzicht op de zee en ik deed enkele observaties. Bij de tempel (Mia) staat een bijzonder gebouwtje, een soort toren, genaamd to of garan – waarvan de priesters een zeer goede plattegrond hadden gemaakt, die ik later kreeg en die ons een getrouw beeld van dit gebouw geeft. Zie Pantheon.


Tempel in Muro, uit Nippon

Wij trokken door dit stadje van het ene tot het andere eind en buiten de winkels met lederwaren viel mij niets bijzonders op. Doorgaans verraadden de woningen en kraampjes armoede. Er waren ook maar weinig imposante huizen te zien; hoewel hier tijdens de reis naar het hof veel landheren, vooral uit Kiushiu, aan land komen alleen om de beroemde tempels die hier in de omgeving liggen te bezoeken. Daarna zetten ze hun reis naar Osaka over land voort. Dit is ook de reden, waarom wijzelf hier en niet in Hioko aan land zijn gegaan.
In een smal straatje werden we bijzonder verrast, omdat we aan de rechterkant twee woonkamers passeerden die aan de voorkant helemaal open waren, waarin opgedirkte meisjes van plezier symmetrisch in een open vierkant zaten, in elke kamer een stuk of 15 tot 18. Hoewel de schoonheden zo gerangschikt waren dat de jongste en knapste het meest in het oog vielen, maakte de aanblik van deze schepselen, offers van afgestompte ouderlijke gevoelens en fysieke en morele verdorvenheid, op ons geen gunstige indruk en we verlieten met weemoed en afschuw deze in slaafse stijfheid voor ons zittende meisjes, wier afzonderlijke gelaatstrekken tot een geheel verenigd, te vergelijken waren met een door een stormwind verwaaid bloembed. –
De haven van Muro wordt gevormd door een kleine naar het zuidoosten binnenlopende inham waar omheen het stadje Muro is gebouwd. Aan de westkant van de haven heeft men bij de ingang een op een rots gelegen wachthuis, beschermd door een schuin in de zee aflopende muur, waarachter een rij lagere gebouwtjes (zogenaamde fortificaties) volgen. Tegenover het wachthuis verheft zich een rotsachtige, met sparrenbomen bedekte heuvel, aan de zijkant waarvan enkele lusthuizen zijn gebouwd –. Boven het wachthuis ligt een Shinto tempel die men vanuit zee duidelijk kan zien; omdat hij zoals de meeste huizen van Muro wit gepleisterd is en daarom fel blinkend in het oog springt. De haven van Muro is weliswaar klein, maar omdat hij door zijn ligging aan alle kanten afgeschermd is van de wind, is het een toevluchtsoord voor de doorgaands kleine Japanse vaartuigen, waarvan er nu wel vijftig, geordend in rijen, voor anker lagen. Het lijkt mij, dat de inham, die gevormd wordt door Kaap Morowi en Kaap Kanasaki, de noordwestelijke punt van Muro, zeker met voordeel benut kan worden als een voorhaven voor grote schepen, speciaal Europese. Muro bestaat uit 7 straten – de bevolking schat ik op ongeveer 1200 zielen. – De bezetting van de wacht zwak. Omdat men in Muro bij intredende vijandelijkheden in verlegenheid gebracht zou kunnen worden, daar de Japanners altijd door brand of het laten afzinken van hun eigen schepen de uitgang voor diepliggende Europese schepen kan versperren, kan een naar het noord oosten inlopende haven bij het kleine visserdorp Owura door zijn natuurlijke afsluiting van de zee in geval van nood een net zo voor de wind beschutte ankerplaats kan zijn als Muro zelf. Overigens kan ieder bewapend Europees schip zich een tijdlang ophouden in de buitenste haven, zonder zich zorgen te hoeven te maken over Japanse aanvallen. Dit concludeer ik uit de zwakke verdedigingsmiddelen, ik heb dit zelf waargenomen in de binnenste haven waar ik geen enkel zogenaamd oorlogsschip voor anker zag liggen. Maar het is mogelijk, dat dergelijke kleine boten verborgen liggen in een achter het wachthuis lopend klein kanaal dat ik zag op een afbeelding van de haven in de bovengenoemde Shinto tempel.

Geen opmerkingen: